(Achter)blijven in Maastricht, waarom zou je?

14 aug 2018

Vier jaar geleden vertrok ik met pijn in mijn hart uit Maastricht omdat de opleiding die ik wilde volgen niet in Maastricht werd aangeboden. Ik kon mijn geluk dan ook niet op toen ik in de lente van 2018 de mogelijkheid kreeg om een onderzoeksstage te lopen bij Neimed in Heerlen. Ik maakte gretig gebruik van die kans om tijdelijk terug te verhuizen naar Maastricht en ik pakte elke ochtend met veel plezier de stoptrein richting Heerlen door het idyllische heuvellandschap. Maar bovenal mocht ik onderzoek gaan doen naar precies dát wat mij interesseerde: het fenomeen ‘blijven in de regio’. Dat fascineerde me omdat ik zelf graag was gebleven. Ik ging op zoek naar de verhalen van mensen die wél bleven en ontdekte dat het ook voor hen niet altijd makkelijk was om die keuze te maken.

In Maastricht ligt de jongste universiteit van Nederland; pas in 1976 werd haar eerste faculteit geopend. Op 21 december 1978 werd door de Tweede Kamer een motie aangenomen waarmee gestreefd werd naar een ‘volwaardige’ universiteit met plusminus 6.000 studenten tegen het jaar 1990. Dat streven werd ruimschoots behaald met dank aan verschillende ‘populaire’ faculteiten waarmee de universiteit werd uitgebreid. In 1998 steeg het aantal ingeschreven studenten voorbij de 10.000 en tegenwoordig staan er jaarlijks ruim 16.000 studenten ingeschreven bij de universiteit. Met andere woorden, na een twijfelende start kwam de universiteit vanaf de jaren 90 in een stroomversnelling terecht. Kortom, Maastricht is een piepjonge studentenstad en dat blijft in het straatbeeld niet onopgemerkt: op een doordeweekse dag is daar al gauw 1 op de 7 mensen een universitaire student, en dan laten we de studenten van andere secundaire opleidingen nog buiten beschouwing. En dat kan best even wennen zijn.

Dat Maastricht zich nog moet ontwikkelen binnen haar nieuw verworven studentenstad-status wordt duidelijk op basis van twee kwesties. Ten eerste bestaat er weinig interactie tussen de lokale bewoners en de studenten. Deze spreekwoordelijke kloof werd bijvoorbeeld benoemd door een aantal van de huidige (internationale) studenten in de documentaire ‘Student(en) Stad’, die op 29 mei 2018 tijdens een gelijknamige bijeenkomst werd getoond in het Sphinxkwartier. Het publiek dat aanwezig was op deze bijeenkomst maakte die kloof alleen maar duidelijker: er waren lokale bewoners, beleidsmedewerkers, en vertegenwoordigers van verschillende studentenorganisaties, maar er was geen student te bekennen. Waren zij niet geïnteresseerd? Of waren zij niet op de hoogte van de bijeenkomst? En kwam dat dan door die spreekwoordelijke kloof tussen hen en de lokale bevolking? Al met al ontstond er daardoor een discussie óver de studenten in plaats van mét de studenten, en miste er opnieuw een stuk interactie.

Er waren wel ‘starters’ aanwezig. Zij waren recent afgestudeerd of stonden op het punt om af te studeren en vroegen zich hardop af hoe ze een toekomst voor zichzelf konden opbouwen in Maastricht. Het debat tussen de starters en de andere bezoekers bleek meteen waardevol. Beide partijen zouden graag meer werkgelegenheid, ondernemerschap en innovatie zien in de stad. De vraag bleef echter: wie is er verantwoordelijk voor om dergelijke kansen te creëren? En waarom worden de bestaande mogelijkheden nog niet altijd benut door de huidige studenten en starters? Deze laatste discussie schijnt licht op de tweede kwestie waar Maastricht mee kampt als studentenstad, namelijk dat het merendeel van de studenten wegtrekt uit de stad na het behalen van hun diploma. Ze gaan op zoek naar werk en jagen hun dromen achterna in de ‘grote stad’, waardoor Maastricht achterblijft met een lager-dan-gemiddeld percentage aan hoogopgeleide inwoners. In Maastricht schommelt dat percentage tussen de 6 en de 10 procent, terwijl het landelijk gemiddelde rond de 15% ligt. De trek naar de Randstad wordt verder verduidelijkt in figuur 1, waarin de woonplaats wordt getoond van 35-jarigen (in 2014) die aan de universiteit afstudeerden. Op 16-jarige leeftijd waren zij vrijwel gelijk verspreid over het land. Tegen 2014 – oftewel op 35-jarige leeftijd – concentreerden ze zich voornamelijk in de Randstad en enkele andere regio’s.Figuur 1: Het aandeel personen van geboortecohort 1979 dat uiteindelijk een universitair diploma behaalde, naar woonregio op leeftijd 16 (in 1995) en leeftijd 35 (in 2014). Bron: Latten et al., 2014.

Ik ben zelf een uitvlieger. Ik verliet Maastricht en zag mijn vrienden hetzelfde doen. Maar ik raakte daardoor wel geïnspireerd. Tot dan toe had ik me vooral geïnteresseerd in verhuismotieven, maar ik begon me steeds vaker af te vragen hoe de keuze om te ‘blijven’ tot stand komt en welke factoren die keuze beïnvloeden. Daarom ging ik op zoek naar de motieven van de Maastrichtse ‘blijvers’.

Die zoektocht bleek niet geheel voor de hand liggend. Binnen de wetenschappelijke literatuur wordt het fenomeen ‘blijven’ vrij schaars behandeld. In de enkele gevallen waarin het fenomeen wel wordt beschreven, wordt het uitgezet als de negatieve en passieve tegenhanger van verhuizen. In feite wordt ‘blijven’ dus geschetst vanuit een mobiliteits-perspectief waarin verhuizen de norm is en waardoor de definitie van ‘een blijver’ al gauw betekent dat hij/zij nog nooit is verhuisd of ‘achterblijft’ in een regio waaruit veel anderen vertrekken. Maar dat kon naar mijn idee niet de hele waarheid zijn. Je kan toch ook ooit naar Maastricht zijn verhuisd om er daarna te blijven wonen? En zijn ‘blijvers’ dan echt zo passief of is blijven een bewuste keuze? Wordt die keuze op één bepaald moment gemaakt of is het een actief proces dat meermaals wordt heroverwogen? En waarom zou verhuizen altijd een positieve uitkomst hebben en ergens blijven wonen niet?

Ik stelde deze en andere vragen aan 15 ‘blijvers’ tussen de 24 en 40 jaar, waarvan er acht uit Limburg kwamen, vier uit andere Nederlandse provincies en drie uit Belgisch Limburg. Allen behaalden een diploma aan de Universiteit van Maastricht, hoewel sommigen ook opleidingen volgden in andere steden. Wel was de voorwaarde om mee te doen aan het onderzoek dat ze sinds het afronden van hun carrière als universitair-student onafgebroken in Maastricht moesten wonen.

Opvallend was dat geen van de respondenten in zijn/haar studententijd naar Maastricht verhuisde met de specifieke intentie om er ‘voor altijd’ te blijven wonen; twee toekomstvisies domineerden. Ofwel stonden de studenten open voor wat de toekomst te bieden had, of dat nu inhield dat ze in Maastricht zouden wonen of niet. Ofwel was er de intentie om uit Maastricht te vertrekken zodra ze hun diploma behaalden. Tegen hun eigen verwachtingen in bleven deze respondenten in Maastricht wonen en dus vroeg ik ze hoe dit was gebeurd. Vaak was het antwoord: toeval. Ze ontmoetten een partner in Maastricht of kregen een baan aangeboden in de regio. En wat eerst een tijdelijk besluit leek, werd na verloop van tijd een steeds definitievere beslissing.

In dat besluit lijkt tijd een grote rol te spelen. Hoe langer iemand in dezelfde regio blijft, hoe groter het netwerk wordt en hoe meer iemand ‘geworteld’ raakt. Na verloop van tijd koopt men een huis of start een gezin en het idee om te verhuizen vervaagt of wordt een steeds grotere stap. Verschillende omstandigheden op verschillende momenten gedurende de levensloop dragen dus bij aan het besluit om te blijven. Daardoor is het besluit niet slechts op één specifiek moment gemaakt, maar beleven de blijvers het als een keuzeproces. Waardoor ‘het blijven’ zich soms op enigszins onbewuste wijze voltrekt, maar op andere momenten bewust wordt heroverwogen.

Toch is dat keuzeproces niet altijd gemakkelijk om aan te gaan. Alle respondenten hebben op zijn minst één keer overwogen om uit Maastricht te vertrekken, maar in sommige gevallen deden ze dat vaker tot zelfs jaarlijks. Zo hebben de meeste respondenten ervaren dat hun vriendenkring enorm slonk; de vrienden die ze maakten tijdens hun studententijd vertrokken vrijwel allemaal naar de Randstad. De respondenten hadden het gevoel dat ze volledig opnieuw moesten beginnen in Maastricht. Ze moesten een nieuw sociaal netwerk opbouwen en leerden de stad ‘opnieuw’ kennen. En het ‘kriebelde’ daarom soms wel om óók te vertrekken, dat leek juist lekker makkelijk: met al je vrienden om je heen beginnen op een nieuwe plek. Ook overwogen sommigen om Maastricht te verlaten toen hen een baan werd aangeboden in de Randstad. Wat, zoals we nu weten, toch niet leidde tot een verhuizing. Daarvoor in de plaats schoolden respondenten zich vaak om zodat ze op banen konden reageren in Maastricht. Het keuzeproces is daarom niet alleen afwisselend bewust en onbewust, maar houdt ook een zeer actieve houding in. Het opnieuw creëren van een sociaal netwerk en de flexibele houding tegenover hun kansen op de lokale arbeidsmarkt geeft aan dat de respondenten zich actief moesten opstellen om in Maastricht te kunnen blijven.

Ondanks deze actieve houding zijn de respondenten toch niet zeker van een toekomst in Maastricht. Opnieuw domineerden twee soorten toekomstvisies: sommigen zouden graag in Maastricht blijven, terwijl anderen minder ‘vastgeroest’ zijn aan Maastricht. Toch geven de respondenten in beide groepen aan dat ze open staan voor kansen buiten Maastricht. De uitspraak: “Zeg nooit: nooit.” werd daarbij herhaaldelijk gebruikt. Dit geeft aan dat de respondenten zelf ook erkennen dat ze nooit zeker zijn van de omstandigheden die zich in de toekomst voor zullen doen. Op dezelfde manier waarop hun intentie om al dan niet in Maastricht te blijven veranderde aan het einde van hun studententijd, kan diezelfde intentie in de toekomst ook veranderen.

Op basis van deze verhalen blijkt het mobiliteits-perspectief - dat momenteel overheerst in de wetenschappelijke literatuur - het fenomeen ‘blijven’ en de blijvers zelf ruimschoots te onderschatten. Hoewel onvoorziene omstandigheden een rol spelen in de keuze om te blijven, betekent dit niet dat de blijver zich op een passieve manier laat beïnvloeden door externe factoren. Daarnaast wordt de keuze om te blijven herhaaldelijk heroverwogen, wat inhoudt dat de keuze ooit nog gemaakt kan worden om tóch te vertrekken, afhankelijk van de omstandigheden in de toekomst. Nog belangrijker is de actieve en flexibele houding van de blijvers. In plaats van zich te schikken naar de huidige arbeidsmarkt in Maastricht en banen te zoeken op lager niveau maar in het juiste vakgebied, scholen ze zich om en zetten zich in op de plekken waarnaar ‘vraag’ is in Maastricht. Een aantal respondenten is zelfs actief in de lokale politiek of als beleidsmedewerker; zij zetten zich actief in om een bijdrage te leveren aan de stad en de regio.

Als tegenreactie op de bestaande literatuur vroeg ik mijn respondenten niet waarom ze niet naar de ‘grote stad’ verhuisden, maar ik wilde wel graag weten wat Maastricht hun specifiek te bieden had. Met een vleugje nostalgie kijk ik terug op de antwoorden die ik kreeg op die vraag. In eerste instantie kozen de respondenten vrijwel allemaal voor Maastricht vanwege haar universiteit. De opleidingen in Maastricht zijn vrij algemeen, wat hen de kans bood om geleidelijk aan tijdens hun studie na te denken over de specialisatie die ze wilden ontwikkelen binnen hun vakgebied; daarnaast bood het Probleem Gestuurd Onderwijs (PGO) hen een unieke ervaring met weinig hoorcolleges maar veel werkcolleges. Inmiddels zijn de respondenten in nieuwe levensfases beland; ze hebben het studentenleven achter zich gelaten en zijn gaan werken, wonen samen met hun partner, hebben een huis gekocht en zijn in sommige gevallen een gezin begonnen. Ze ervaren de stad nu op een andere manier: ze bezoeken andere plekken in de stad, maken gebruik van andere culturele faciliteiten en hebben hun sociaal netwerk uitgebreid. Het ‘bourgondische’ leven, de prettige work-life balans, de prettige leefomgeving, de Maas, maar ook het chauvinistische karakter, het dialect en natuurlijk carnaval, werden meermaals genoemd. Want waarom zou je in de Randstad in een klein appartementje aan de rand van de stad gaan zitten, als je in Maastricht een lekker woonhuis in een mooie wijk kunt vinden en binnen enkele minuten het stadsleven en de groene natuur kunt opzoeken?

Die laatste vraag kon ik zelf als uitvlieger maar moeilijk beantwoorden, waarom zou ik?

Referenties:

Latten, J., Kooiman, N., & Bontje, M. (2017). Toenemende ruimtelijke verschillen in opleiding. Demos, 33(6), 1-4.

Naar blog overzicht